
Jurisprudentie
BG4241
Datum uitspraak2009-01-06
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/11105 P
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/11105 P
Statusgepubliceerd
Indicatie
Profijtontneming. Redelijke termijn. O.g.v. HR LJN BD2578 kan het middel niet leiden tot n-o van het OM. Compensatie voor overschrijding van de redelijke termijn zal worden toegepast in de eveneens bij de HR aanhangige hoofdzaak.
Conclusie anoniem
Nr. 07/11105 P(1)
Mr. Knigge
Zitting: 11 november 2008
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft aan betrokkene de verplichting opgelegd aan de Staat een geldbedrag te betalen van 68.000 euro ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. Namens de betrokkene heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat, gelet op de reeds forse overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dient te leiden.
4. In hoger beroep heeft het Hof vastgesteld dat de redelijke termijn overschreden was. Het Hof heeft derhalve in plaats van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van 90.756,- op te leggen, het te betalen bedrag op 68.000,- gesteld.
5. Verdachte heeft vervolgens op 26 januari 2006 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn eerst op 23 augustus 2007, dus na bijna 19 maanden, ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de redelijke termijn behoorlijk overschreden.
6. Ambtshalve merk ik nog op dat de Hoge Raad in deze zaak niet binnen twee jaar na het instellen van het cassatieberoep uitspraak zal doen. Ook in dat opzicht is de redelijke termijn in cassatie derhalve overschreden.
7. Tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kan dit alles echter niet leiden. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 17 juni 2008 (NJ 2008, 358, r.o. 3.21) uitgemaakt dat overschrijding van de redelijke termijn daartoe niet (meer) kan leiden. In dat opzicht faalt het middel derhalve.
8. Voor vermindering van het te betalen bedrag is in beginsel echter ook geen plaats in deze zaak. In de in cassatie aanhangige strafzaak tegen verdachte, waarin ik heden eveneens concludeer, heb ik immers in verband met de overschrijding van de redelijke termijn al geconcludeerd dat de Hoge Raad de straf zelf kan verminderen in de mate die hem goeddunkt. Indien de Hoge Raad in de strafzaak de straf vermindert kan in de onderhavige ontnemingszaak volstaan worden met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.(2)
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Deze zaak hangt samen met de strafzaak tegen verdachte 07/11106, waarin ik heden eveneens concludeer.
2 Vgl. HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, r.o. 3.6.3 onder B.
Uitspraak
6 januari 2009
Strafkamer
07/11105 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 januari 2006, nummer 23/000134-02, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de
Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden en dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vordering.
2.2. Overschrijding van die termijn kan niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vordering (vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358, rov. 3.21). In zoverre faalt het middel.
2.3. Voor zover het middel klaagt over overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase is het terecht voorgesteld. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, welke in cassatie aanhangig is onder nr. 07/11106, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie, tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, zal worden toegepast in de hoofdzaak.
2.4. Gelet hierop is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 januari 2009.